De eerste bewoners vestigen zich aan de boorden van de Geul. Regelmatig trad die waterloop buiten zijn oevers. De bewoners vonden dat in de aangrenzende bossen een veilig heenkomen. De bossen maakten deel uit van de uitgestrekte Germaanse wouden. Het moerassige land zou hebben bijgedragen aan de naamgeving Meerssen dat op zijn beurt afgeleid werd van Marsna ook wel Marsana of Marna genoemd.
Lag het oude Meerssen aan de Geul, het nieuwe Meerssen weet ook de Maas aan de boorden van zijn territoir. Met een variant op Maastricht (Mosam Trajectum) gingen inmiddels stemmen op die Meerssen als Marsana ad Mosam benoemden.
De naam Geulle is onmiskenbaar afgeleid van het gelijknamig riviertje de Geul dat binnen het territoir van de voormalige gemeente Bunde opgaat in de brede stroom de Maas. Ulestraten schijnt zijn naam Ule=pot te ontlenen aan de nederzetting van pottenbakkers (2000 v. Chr.). Marsana of Marsna duidt op moerassen of een plaats met een slechte afwatering. Marna duidt op het turfkruit (mergel) dat destijds al door de romeinen als bouwmateriaal gebruikt werd. Overblijfselen van Romeinse nederzettingen kwamen aan het licht in de kern Meerssen onder andere bij de kerk in de Putsteeg en op de onderste Herkenberg.
Verdrag van Meerssen
Later werd Meerssen een pleisterplaats van Frankische vorsten. Ook de Noormannen deden Meerssen meerdere malen aan. Vanuit Elsoo brandschatten zij stad en land. Meerssen ging door hun toedoen eenmaal in vlammen op. In 870 maakte Meerssen geschiedenis toen daar de deling van het Frankische Rijk tot stand kwam en bekend werd als het ‘Verdrag van Meerssen’.
Omstreeks het midden van de 10e eeuw was het allodium Meerssen eigendom van Gerberga, dochter van keizer Hendrik 1 en echtgenote van Lodewijk van Overzee, koning van Frankrijk. In 968 schonk Gerberga haar bezittingen, inclusief kapel en
daaraan verbonden kapittel aan de Benedictijner abdij van St. Remigius te Reims. In de middeleeuwen stond Meersen onder een ‘proost’ . De proost was ambachtsheer van Meerssen. Hij mocht de schout en schepenen evenals dienders aanstellen zonder tussenkomst van de voogd (de wereldlijke beschermer van de proosdij, de toenmalige Heer van Valkenburg). Hij had tevens het recht van vergeving der pastorijen en kerkelijke beneficiën te Meerssen, Klimmen, Hulsberg, Schimmert, Bunde, Amby, Houthem en Schin op Geul. Hij trok ook de tiendrechten die door de keizer Koenraad III in 1145 verleend werden.
Bloedwonder en brandwonder
In 1222 vond in de Kloosterkapel te Meerssen het ‘bloedwonder’ plaats als gevolg waarvan een pelgrimage ontstond ter ere van het H. Sacrament. Die pelgrimage maakte opgang toen in 1465 het H. Sacrament – bewaard in een schrijn – gered werd
uit de vlammen door een passerende boerenknecht. De kerk viel dat jaar ten prooi aan de vlammen door toedoen van ‘soldeniers’ van de heer van Borgharen, die betrokken waren in de strijd van Luikenaars tegen Brabant. De toevloed van pelgrims noopten de Benedictijnen van Reims tot het bouwen van een grotere kerk. De thans nog bestaande Gothische kerk werd in de 14e eeuw gebouwd naar ontwerp van onbekende Franse bouwmeesters. Meerssen is tot heden pelgrimsoord gebleven.
In 1611 ging de proosdij over aan de bisschop van Roermond (Lindanus) en in 1611 door verkoop aan de abdij der paters Augustijnen van Eaucourt in Noord-Frankrijk. In 1649 stortte de toren in ten gevolge van een hevige storm. Tot heden is die toren nooit meer herbouwd.
In 1661 kwam Meerssen onder de macht der Staten-Generaal. Deze bepaalde dat de protestanten tegelijk met de katholieken hun godsdienstoefeningen mochten houden in
dezelfde kerk (simultaneum). Van 1673 tot 1678 was de kerk weer ‘katholiek’. In 1678 werd het simultaneum weer hersteld. Dat duurde tot 1835 toen de protestanten de beschikking kregen over een eigen kerkgebouw in Meerssen.
Bij de komst der Frans Republikeinen werden de kerkelijke goederen (proosdij) verkocht aan een advocaat te Maastricht die het klooster (toenmalige proosdij die tegen de Basiliek aangebouwd was) als landgoed liet inrichten. Van 1879 tot 1884, de tweede van 1895 tot 1901. Het interieur werd opgeknapt in de periode van 1901 tot 1910. In 1934 is dit klooster afgebroken tbv de uitbreiding van de Basiliek (door de zoon en neef van Pierre Cuypers).
Lees-minder